1920
De oudst bekende Schepenakte betreffende het huis, dat stond ter plaatse, waar thans de gebouwen der Societeit Casino zich bevinden, is die van September 1513 (Reg. n°. 108 f. 182 vso), waarbij mr. Alard Baliart, deken der St. Janskerk van den Bosch, Henrick van Uden en Jan van Geldrop, in hunne hoedanigheid van uitvoerders van den uitersten wil van domicella Heylwich weduwe van Goyart Grotarts, zoon van Jacob Dirckszn en Geertruid, de dochter van Gerard Baliart, aan Wouter de Jeger Goijartszoon verkochten een huis met erf, voorheen aan de Papenhuls staande tusschen het huis van Gisela, dochter van Lodewijk Drinchellinck en Lodewijk haren zoon, ex uno en dat van Gerard Baliart Gerardszn ex alio, zijnde het door dien Gerard Baliart gekocht geweest van genoemde Gisela, dochter van Lodewijk Drinchellinck, en zijnde het nu: domus, area, ortus, domus posterior et domistadium, staande aan de Papenhuls tusschen de Dieze ex uno en het huis van Hector, den bastaard van Roelof de Bever, ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Begijnengraaf. Uit deze omschrijving ziet men, dat het huis, dat ter gezegder plaatse stond vóór dat de tegenwoordige gebouwen der Societeit Casino er voor
| 525 | ||||||||
in de plaats kwamen, aanvankelijk bestond uit twee huizen, n.l. dat van Gerard Baliart Gerardszoon, dat aan de Dieze stond en dat van Gisela Drinchellinck, hetwelk N.W. waarts daarnaast stond. Genoemde kooper had tot oudst bekenden stamvader 1) Albert de Jeger Henrickszoon, welke Henrick te oordeelen naar eene Bossche Schepenakte van 1539 tot vader kan gehad hebben Jan de Jeger,
Albert de Jeger voornoemd had tot vrouw Lana, dochter van Arnold van Gheel Jacobszoon; hun zoon was Goyart de Jeger, die van zijne vrouw Heylwich van Vucht, dochter van Wouter Janszn en Christina N., meergenoemden kooper, Wouter de Jeger n.l, tot zoon had; deze was gehuwd met Elisabeth de Bever, dochter van Roelof en Catharina of Katherijn Monicx, hiervoren reeds genoemd, die hem schonk een zoon Goijart de Jeger, welke van hem het hierbedoeld huis erfde; hij was heer van de Lochtenburg onder St. Oedenrode en schepen van den Bosch; hij stierf in 1558; zijne eerste vrouw was Cornelia, dochter van Jan van Oudheusden en Marye Bueckelaers; ten huize zijns vaders, staande in den Bosch opten Papen huls, was in 15... ten overstaan van Arnd Monicx, raad van den Bosch en Zeger, zoon van Jan Goyartszn yan Hedel, poorter van die stad, de akte van huwelijksvoorwaarden tusschen hen beiden opgemaakt; zijne tweede echtgenoote was Johanna van Stradio, dochter van mr. Willem, kanselier van Brabant; denkelijk huwde hij ten derden male nog Petronella N. Hij had van zijne eerste vrouw eene dochter Mary, welke huwde met Walraaf Draeck Joostzoon en had voorts, hetzij van zijne eerste hetzij van zijne derde vrouw, eenen zoon Abraham de Jeger, die in eene Bossche Schepenakte van 1592 voorkomt. Zijne tweede vrouw schonk hem deze kinderen:
| 526 | ||||||||
a. Wouter de Jeger, de oudste zoon, die volgt:
b. Willem de Jeger, gestorven omstreeks 1588;
e. Jan de Jeger, gestorven omstreeks 1592, huwde met Raesa Raessen, dochter van Paulus en Adriana Vijns; na zijnen dood hertrouwde zij met Jacob Oudaert, heer van Rixtel;
d. Roelof de Jeger, stierf kinderloos 14 Augustus 1566.
Wouter de Jeger, hiervoren sub a genoemd, was ook heer van de Lochtenburg en erfde eveneens het hierbedoeld huis; hij stierf omstreeks 1591 en huwde met Heilwig Raessen, de zuster van Raesa Raessen voornoemd; zij deed als zijne weduwe 11 Augustus 1608 afstand van het vruchtgebruik van gezegd huis ten behoeve hunner kinderen 2), zijnde: Goyart de Jeger en Maria de Jeger, de echtgenoote van Michiel de Borchgrave, heer van Oerle en Meerveldhoven en drossaard van het Land van Megen, zoon van Everard en Johanna Schroots, erfdochter van Oerle en Meerveldhoven. In de akte, welke van dien afstand werd gedaan, wordt meerbedoeld huis gezegd te zijn een huis met erf, poort, tuin en achterhuis, staande aan de Papenhuls tegenover het Convent der Clarissen van Boxtel, tusschen de Dieze ex uno en het erf, eertijds van Jor. Johan van Campen, nu van zijne weduwe en Gerard de Moldere, ex alio en zich uitstrekkende tot aan het erf van het Groot Begijnhof. Het werd van laatstgenoemden Wouter de Jeger geërfd door zijnen zoon Goyart de Jeger, die in eene Bossche Schepenakte van 1611 genoemd wordt d'edele ende manhaffte Joncker Godevaert de Jegher, raetsheer dezer stadt. Deze erfde ook het goed de Lochtenburg en trouwde met Joanna Spierinck van Well 3), dochter van Willem (den zoon van Gerard 4), kastelein van Heusden) en Catharina van der Linden; beiden werden in de St. Janskerk te den Bosch begraven onder eene
| 527 | ||||||||
grafzerk, waarop deze kwartieren met opschrift uitgebeiteld staan:
Hier leet begraven Joncker Godart de Jegher raet deser stadt sterf den 5 December a 1624 Ende Jouffrouwe Johanna Spierinck van Well syn huysvrouwe sterf den 26 Dec. a 1618.
Bij de deeling der nalatenschappen van laatstgenoemden Goyart de Jeger en diens echtgenoote Catharina van der Linden, welke in 1649 plaats had, werd het hierbedoeld huis toebedeeld aan hunnen zoon Johan Carel de Jeger, als wanneer het werd omschreven als een adelijck huys, erve, hoff ende achterhuys met henne rechten ende toebehoorten, met eene cleyne huysinge ende hoff daernaest staende. Dit kleine huis, op welks erf thans gedeeltelijk de Normaalschool staat, behoorde oudtijds aan Lambert Drinchellinc; daarna aan Weyndelmoed, huisvrouw van mr. Bodo; vervolgens aan Antonius van den Hoevel, zoon van Jacob Ameliszoon; deze verkocht het, wordende het toen gezegd te zijn een erf met gebouwen daarop staande, aan den priester Goeswinus Kempe, die eenige bastaarden had, genaamd Daniel, Goeswinus en Bernardus Kempe, welke laatste onnoozel was; dezen erfden dat erf met gebouwen, hetwelk zij 8 Januari 1506 (Reg. no. 101 f. 262) als een huis met erf en plaats, staande tusschen het huis van Heylwich weduwe van Goyart Grotarts ex uno en dat van Elisabeth weduwe van Arnd de Heusch ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Begijnengraaf, verkochten aan Hector, den bastaard, zooals duidelijk in die akte staat, van Roelof de Bever 7). Genoemde Hector de Bever verkocht het zoogenaamd kleine huis in
| 528 | ||||||||
Januari 1524 (Reg. n°. 127 f. 113 vso) weder aan Catharina, dochter van Rycold de Borchgrave, die het onmiddelijk daarop verkocht aan heer Hendrick, priester, zoon Gerard Jacobszoon. Deze laatste verkocht het in 1525 (Reg. n°. 130 f. 97 vso) op zijne beurt aan heer Arnold, priester, zoon van Adolph van Dommelen en aan domicella Agnes, dochter van Willem van den Berge, aan wie heer Arnold eveneens onmiddelijk na den koop zijne helft in dat huis verkocht; zij legateerde in 1543 van hetzelve 1/3 aan mr. Jan van Berge; 1/3 aan hare nicht de weduwe van Maarten van Campen en 1/3 aan hare nicht Heylwich van Eyck, echtgenoote van Peter van Eyck. De erven van genoemden mr. Jan van den Berge, zijnde Jan, zoon van mr. Jan Raessen en Maria, de dochter van dien mr. Jan van den Berge, alsmede diens dochter Catharina, echtgenoote van Joachim Havens Geritszoon, verkochten 20 November 1596 (Reg. n°. 294 f. 78) zijn 1/3 in het kleine huis aan den molenaar Gerard, zoon van Gerard Gerardszn de Vriese; hetzelfde deden den voorlaatst en November 1597 (Reg. n°. 295 f. 84 vso) Peter, Gerard, Charles en Margriet, kinderen van Michiel van Eyck tot Overbruggen, den zoon van Peter van Eyck en Heylwich van Eyck, met het 1/3 van deze laatste, terwijl het 1/3 van Geertruid van Dommelen, weduwe van Maarten van Campen, geërfd werd door haren kleinzoon Jor. Johan van Campen, raad van den Bosch; diens weduwe Wilhelmina Snoecx deed in 1613 afstand van haren tocht op dat 1/3 ten behoeve van hunnen onmondigen zoon Jor. Arnd van Campen, over wien toen curator was de kramer Wouter Toelings, waarna deze q.q. dat 1/3, en de kinderen van genoemden molenaar Gerard de Vriese, zijnde Gerard, Anneken, Dircxken, huisvrouw van Daniel Peterszn van Antwerpen, Willem, Neelken, Agneesken en Mechteld de Vriese, hun 2/3 in het kleine huis 20 December 1613 (Reg. no. 286 f. 96) verkochten aan laatstgenoemden Goyart de Jeger, die daardoor alzoo eigenaar werd van al de erven, waarop thans de gebouwen der Societeit Casino en de Normaalschool staan. | 529 | ||||||||
Het kleine huis werd van Johan Carel de Jeger, (den zoon van Goijart) geërfd door diens dochter Johanna Beatrix de Jeger, gesproten uit zijn huwelijk met Johanna Mathildis de Borchgrave, erfdochter van Oerle en Meerveldhoven. Zij was gehuwd met Ernest baron van Mombeecke, heer van Terlanen, Hambroeck, enz., die met haar het kleine huis 30 Mei 1692 (Reg. n°. 507 f. 136 vso) verkocht aan de gezusters Johanna en Gijsberta de Cock van Kerkwijk, welke de dochters zullen zijn geweest van Christophorus de Cock van Kerkwyk 8), professor in de geneeskunde aan de Illustre school te den Bosch en schrijver van een dwaas boekje, getiteld: Pestbasiliscus en verduysterde liefde in des werelts avondstondt, met een bygevoegde ontmaskerde pestmom of klare waarachtige beschryvinge der Pestilentie, hetwelk door hem in 1668 werd uitgegeven.
Johanna de Cock van Kerkwijk erfde tengevolge van het overlijden harer genoemde zuster hare helft in het kleine huis, waarna zij het 25 October 1698 (Reg. n°. 511 f. 213) verkocht aan Wilbrort Schenckels; het werd toen omschreven als: huis met warmoestuin, gelegen aan de Papenhulst tusschen het erf eertijds van Massyn, ex uno en dat van Van de Velde ex alio en zich uitstrekkende tot aan de gracht van het Begijnhof.
Voornoemde Willebrord Schenckels, die gehuwd was met Catharina Donckers, verkocht (Reg. n°. 513 f. 303) 16 Juli 1700, als wanneer hij te Dordrecht woonde, het kleine huis op zijne beurt aan Johan baron van Leefdael, heer van Deurne en Liessel en rentmeester der geestelijke goederen te den Bosch.
Het groot huis werd door voornoemden Johan Carel de Jeger, oud-heer van Oerle en Meerveldhoven, zooals hij toen heette, 27 Augustus 1663 (Reg. n°. 443 f. 555), wordende het alstoen omschreven als: eene huysinge met een poorte, erve, hoff ende achterhuys, gelegen tusschen andere huysinge van den verkooper, ex uno ende de Diese ex alio, verkocht aan Jor.
| 530 | ||||||||
Frederik Touralion de Massin, wiens vrouw was, zooals wij op blz. 304 reeds zagen, Josina Helena van Bethmeer, dochter van mr. Jan 9) en Henrica van Kessel Dircksdochter; hij overleed 1 April 1691, zij 6 Juli 1665 en werden in de Sint Janskerk te den Bosch begraven. Hunne kinderen waren Johan 10) en Henrietta Touralion de Massin. Laatstgenoemde, die in 1659 gedoopt was in de Waalsche kerk te den Bosch, verkocht 10 October 1692 (Reg. n°. 507 f. 263 vso), als wanneer zij gezegd werd te zijn de eenige erfgename harer ouders, het groot huis aan voornoemden Johan baron van Leefdael, die alstoen president-schepen van den Bosch was; het werd toen omschreven als: een huis met poort, tuin en achterhuis, staande op de Papenhulst en zich uitstrekkende tot aan de gracht van het Groot Begijnhof. Genoemde baron van Leefdael, die alzoo successievelijk eigenaar was geworden van het geheele onroerend goed, dat Goyart de Jeger laatstgenoemd op de Papenhulst bezat, kocht 6 Augustus 1698 (Reg. n°. 511 f. 130 vso) daar nog bij van de kinderen van ridder David van den Velde, raad en rentmeester-generaal der Staten van Brabant, zijnde: Petrus; Johan Dominicus, Spaansch kapitein; Jacobus Theodorus, Spaansch luitenant-kolonel en Melchior, raad en rentmeester-generaal der Staten van Brabant, het door hen van hunnen vader geërfd huis, dat stond tusschen het klein huis der familie de Jeger ex uno en het Jan Moonsgasthuis, ex alio en zich uitstrekte tot aan Groot Begijnhof.
Dat huis 11) hadden mr. Jan van den Velde (de vader van genoemden David van den Velde) als man van Beliken (Sybilla), dochter van Raes, den zoon van Wouter Raessen, en
| 531 | ||||||||
zijne schoonzuster Catharina Raessen 12) 13 April 1613 (Reg. n°. 252 f. 304 vso) voor 3/5 gekocht van Corstiaan, den zoon van Peter, (den zoon van Wouter Heymans en Peterken, de dochter van den schilder mr. Gerard Jacobszn Molmans 13) en Heylwich, de dochter van Peter van den Eeckhout; alsmede van Gerard en Jan, zoons van Jacob, den zoon van mr. Gerard Jacobszn voornoemd en Heylwich van den Eeckhout, woonachtig te Utrecht. Genoemde mr. Jan van den Velde had 4 Maart 1615 bij laatstbedoeld huis van de Provisoren van het daarnaast staand mannengasthuis van Jan Moons nog bijgekocht een kamertje met een stuk erf.
Johan van Leefdael voornoemd, die een zoon was van Rogier, heer van Deurne en Liessel en Esther van Leefdael (de dochter van Jan van Leefdael, heer van Waalwijk en Esther de Gyselaers), stierf ongehuwd, nalatende zijne heerlijkheden Deurne en Liessel aan Gerard Suljard, zoon van Thomas en van zijne zuster Johanna van Leefdael 14) en zijne drie hiervoren bedoelde huizen met erven aan Agnes Johanna Suljard 15), zuster van Gerard voornoemd en echtgenoote van Pieter Godin, luitenant-kolonel en groot-majoor van den Bosch; deze laatste maakte van die drie huizen, zooals in eene oude notarieele akte vermeld staat: twee schoone en nieuwe opgetimmerde huysen 16), die van hem en zijne genoemde vrouw geërfd werden door hunne kinderen: Gerard Godin, majoor der Infanterie; Pieter Anthony Godin, ritmeester der Cavalerie; Anthonette
| 532 | ||||||||
Jeanne Elisabeth Godin, eerst echtgenoote van Jacob Antoine Richier de Coulombière, heer van Giessendam en kapitein te den Bosch, (hij was met haar gehuwd in 1740), daarna van Charles Frans Bosc de la Calmette, minister der Staten Generaal van de Republiek der Vereenigde Nederlanden bij de Zwitsersche Kantons, en Charles Godin: zij verkochten ze 7 November 1749 (Reg. n°. 569 f. 189 en 236 vso), als wanneer zij omschreven werden als volgt: a. „eene groote, hegt, sterk en nuuw opgebouwt moderne huysinge en erve, met verscheyde royaele caemers, staende ende leggende plaeten, mitsgaders een coetshuys en stallinge en eenen grooten thuyn daeragter met een tuynmanshuys op den Papenhuls, ex uno de Diese, ex alio het volgende huys, en strekkende tot aan den Grooten Begijnhof”; b. „een hegt, sterk, nuuw opgebouwt moderne huysinge en erve met verscheyde caemers, ex uno voorn. huysinge, ex alio het gasthuys genaamd de fundatie van Jan Moons, strekkende van den Papenhuls tot op de erven van gezegd gasthuys en voorn. huysinge"; koopers werden toen: van het huis sub a Gerard Godin voornoemd en van dat sub b Anthony en Johan van Hanswyk, burgers van den Bosch. Het huis, zooeven sub a omschreven, werd 13 December 1768 (Reg. n°. 580 f. 310) door Gerard Godin meergenoemd verkocht aan Mr. Cornelis Willem van der Sleyden, woonachtig te den Bosch, alwaar hij ontvanger der convooien en licenten was; ook was hij heer van Aalst bij Eindhoven; den 18 October 1744 werd hij gedoopt te Colombo op Ceylon en den 30 October 1764 was hij te Waalre gehuwd met Maria de Jongh, geboren te Valkenswaard 21 Augustus 1740, dochter van Johan Willem Daniel, stadhouder van Kempenland en Johanna Maria van Velsen; hij stierf in 1817 17). Tijdens dat hij eigenaar van het huis sub a was namen na de inneming van 's Hertogenbosch door de Fransche Republikeinen in 1794 de generaals Pichegru en Moreau daarin hunnen intrek. 18)
| 533 | ||||||||
In de 19e eeuw werden zoowel het huis sub a als dat sub b gekocht door de Societeit Casino, welke den 27 October 1828 was opgericht in het gebouw sub a, dat toen het eigendom was van J. van Duren, kastelein in het voormalig Statenlogement aan de Orthenstraat. Op welke wijze die Societeit aan het voor den aankoop van die huizen benoodigde geld kwam, deelde ik reeds mede in Taxandria XII p. 36 en vlgd. 19) en hoe koning Willem II na zijne inhuldiging aldaar door den Gemeenteraad van den Bosch werd ontvangen kan men zien in het Gedenkboek van diens inhuldiging p. 118.
De tegenwoordige schouwburg- en concertzaal der Societeit Casino werd door hare commissarissen L.H. Rouppe van der Voort, J.G. baron van Hugenpoth, F. van Meeuwen, Joh. de Bergh, H.E. de Bergh, H.F. Fynje van Salverda, H.A. Cremers en Jhr. M.B.W. de Jonge van Zwijnsbergen in 1853 gebouwd ter vervanging van hare groote zaal, die zij in 1829 had doen bouwen en waarin op 7 December van dat jaar het eerste bal gegeven was; die nieuwe zaal werd op 21 November 1853 door een luisterrijk concert en op 1 December daaraanvolgende door de eerste tooneelvoorstelling ingewijd; eene beschrijving van die feestelijkheden kan men vinden in het tijdschrift Noordbrabant 1853 p. 365 en vlgd. Voor den bouw van deze nieuwe zaal had de Societeit Casino groote uitgaven moeten doen. Om die terugbetaald te krijgen hebben hare Commissarissen de bals masqués et parés gedurende de Vastenavonddagen ingevoerd en zoo is het gebeurd, dat na 1853 in den Bosch vrij algemeen het gebruik in zwang kwam om op die dagen vastenavond te houden, hetgeen te voren aldaar alleen maar door het grauw werd gedaan.
Een vijfentwintigtal jaren geleden heeft de Societeit Casino de beide hiervoren sub a en b vermelde huizen doen
| 534 | ||||||||
afbreken en bouwde zij toen in de plaats van dat sub a hare societeitzalen en van dat sub b eene school, die ze aan het Rijk voor normaalschool verhuurt. | 535 |
Noten | |
1. | In eene Bossche Schepenakte van 1543 (Reg. no. 166 f. 91) wordt vermeld, dat Gerard, zoon van wijlen Cornelis de Jeger, (die de zoon was van Gerard de IJagher. Reg. no. 100 f. 460 vso), en domicella Ottona van Ewick Goijartsdr, bezit landerijen te Huisseling, hem aangekomen van zijne ouders en wijlen zijnen broeder Kaerle en dat hij die alstoen verkocht aan zijne zuster Margaretha, huisvrouw van Claes van Gent. |
2. | Over hen waren in 1592 voogden: Antonius Berewout, David Everswijn en Paulus Raessen. |
3. | Haar broeder en zuster waren Johan en Beatrix Spierinck van Well. |
4. | Gerard Spierinck van Well, wiens vader ook Gerard heette, was gehuwd met Beatrix Monicx, dochter van Jan en Christina Potter van de Loo. |
5. | Wapen: een doorsneden schild, waarvan in de bovenste helft drie hamers naast elkaar staan. |
6. | Wapen: twee lelies en een vrijkwartier, waarin een hoorn. |
7. | In eene Bossche Schepenakte van 1507 (Reg. no. 644 f. 144 vso) staat daarentegen duidelijk: Domicella Katherina, filia quondam Hectoris die Bever, filii quondam Rodolphi die Bever. |
8. | In 1688 was geërfd te den Bosch de luitenant Gielis de Cock van Kerkwijk als man van Sara Elisabeth Focanus, dochter van François, raad van den Bosch en landdrost van de Meierij van dien naam. |
9. | Mr. Jan van Bethmeer was de zoon van Simon en Isabella van de Water en kleinzoon van Jan, den zoon van Goijart Janszoon van Bethmeer, gehuwd met Elisabeth van Oerle, dochter van Dirck en Theodora Pelgrom de Bye Hermansdochter. |
10. | Hij ondertrouwde in 1691 te den Bosch met Geerbrecht van Neck, woonachtig te Amsterdam. |
11. | Heer Anthonius van den Eeckhout, priester, zoon van Peter, verleende in 1548 eene grondrente uit dit huis (Reg. no. 176 f. 87). |
12. | Men zie over eene kwestie, die de gezusters Sybilla en Catharina Raessen en Goyart de Jeger over hunne hierbedoelde huizen hadden, Reg. no. 353 f. 297 vso. |
13. | In eene Bossche Schepenakte van 8 October 1595 (Reg. no. 232 f. 158) staat voor Molmans: ,,den molenmaker''. |
14. | Zij waren in 1682 met elkander gehuwd. |
15. | Zij was geboren te den Bosch 12 Maart 1696 en overleed in 1744. Men zie over de families van Leefdael en Suljard het Maandblad van de „Nederl. Leeuw" 1908 p. 5. |
16. | In een dier huizen, het tweede van de brug, zal de Fransche maarschalk de Tallard in 1704 krijgsgevangene zijn geweest. Van Heurn Historie III p. 389. |
17. | Men zie over hem Taxandria X p. 100. |
18. | Men zie hierover Mémoires d'une contemporaine I p. 132 en vlgd. en Taxandria XV p. 125. |
19. | Zooals wij in Dl. I blz. 101 reeds zagen werden in den Bosch, vóór dat de Societeit Casino opgericht was, de concerten en bals gegeven in het oude Statenlogement. |
In de Maaspoorthal zal Aïda te horen en te zien zijn. Er zijn méér opera's, operettes, musicals in Den Bosch te bewonderen geweest. Bij sommige gelegenheden greep de overheid in om een bepaalde uitvoering te voorkomen. In de Bossche krant van zaterdag 14 november 1874 stond om het kopje 'Laatste Berigten' vermeld dat de voor zondag in de schouwburgzaal van het Casino aangekondigde opvoering van de operette 'Pariser Leben' (La Vie Parisienne) verboden werd. Dat gebeurde door de waarnemend-burgemeester Joh. Theod. Luijckx, „wegens hara onzedelijke strekking”. Abraham van Lier en zijn toneelgezelschap uit Amsterdam behoefde de reis naar het zuiden dus niet te maken: de uitvoering van het muziekstuk van Offenbach werd in de Hertogstad kennelijk niet op prijs gesteld.
Een jaar tevoren had de Bossche geestelijkheid de gelovigen reeds verboden de opvoering 'La fille de madame Angot' bij te wonen, door welke opvoering „onze anders zoo rustige stad in opschudding werd gebragt”.
Ni, in 1874, had het gemeentebestuur zelf ingegrepen. Dat gebeurde in een burgemeesterloos tijdperk: eind november zou burgemeester Luyben geïnstalleerd worden. Tal van ingezonden brieven verschenen in de kranten , zowel van voor- als tegenstanders van het gemeentelijk besluit.
Degenen die de uitvoering juist wel op prijs stelden, lieten blijken dat de waarnemend burgemeester kennelijk sterk beïnvloed was door de geestelijkheid, of zij beschreven met enige minachting het culturele klimaat in de stad: „waar men nog altijd eenigen afschuw heeft van de producten van het moderne toneel”.
Brieven over de juistheid van het bestuurlijk ingrijpen werden eveneens geschreven en in de plaatselijke pers letterlijk overgenomen. Enkele leden van de Sociëteit Casino schreven een brief aan de Tweede Kamer en aan de Koning om de locoburgemeester wegens willekeurige handeling en misbruik van macht te bestraffen. De eer en goede naam van de Socïeteit was aangetast, terwijl men bovendien met de financiële gevolgen te maken kreeg. Financiële gevolgen kende natuurlijk Van Lier eveneens: hij had de zaal moeten huren, advertenties in de kranten moeten plaatsen, aanplakbiljetten laten verspreiden, terwijl het décor vervoerd moest worden en de artiesten hun honorarium dienden te ontvangen.
Uit de ingezonden brieven blijkt tevens dat op het toneel de cancan zou worden gedanst! Daarom was ook in Engeland in hetzelfde jaar deze operette verboden. De cancan is een dans die in Parijs slechts op enkele plaatsen gedanst zou worden waar eerbare mensen niet zouden komen („Nederlandsche huisvaders, die er met hun vrouw aan den arm uit nieuwsgierigheid heengaan, uitgezonderd”, meldde een krantenartikel).
Minister Heemskerk van Binnenlandse Zaken reageerde ten slotte naar de Tweede Kamer: een burgemeester mag preventief waken. De klacht over 'de willekeur' van de burgemeester: in strijd met de wet. De journalist van het Staat- en Letterkundig Dagblad De Noordbrabanter kon daarom de bezwaarmakers van de Sociëteit bekommentariëren: „Dat komt ervan als men zich encanailleert met vuile opera bouffes in bescherming te nemen!”
|
In 1828 werd aan de Papenhulst een sociëteit opgericht. Het bestuur hield zich bezig met het ontwerpen van een reglement, het ontwerpen van plannen voor een concert- en danszaal, het opmaken van een contract met de kastelein en het organiseren van concerten en bals. Dat laatste gebeurde inderdaad in de in 1829 gebouwde concert- en balzaal. Toen koning Willem II in 1841 's-Hertogenbosch bezocht, woonde hij op 1 mei er een bal bij. Van 's avonds negen uur tot na half een 's nachts danste hij. De kroniekschrijver van de Sociëteit merkte erover op: 'een ridderlijke Vorst als hij was (verliet het bal niet) dan na menig dansje met de Bossche schoonen te hebben gedaan'. In 1953 kwam er een nieuwe schouwburgzaal in plaats van de krakkemikkige 'tent'. Als de stoelen nu langs de kant gezet werden, was het een pracht van een balzaal. Het bouwen van deze zaal had het sociëteitsbestuur echter in de schulden gezet. Om uit de rode cijfers te komen begon men om tijdens de vastenavonden enige 'bals masqués et parés' te organiseren. Het moeten glasblazers uit Luik geweest zijn die in het midden van de negentiende eeuw de carnavalsviering stimuleerden. Een massale viering was het gevolg. Zowel in de volkswijken als bij de goede burgerij deed men aan vastenavond. De drank stroomde lustig. Voor de gegoeden betekende 'vastenavond' het deelnemen aan het gemaskerde bal in de zaal van sociëteit Casino. Tegen betaling kon men daar aan deelnemen. Hierdoor kreeg de vastenavondviering een geweldige stimulans. Men liet zich kostbare carnavalscostuums maken en kocht toegangskaarten, ook voor de verschillende andere Bossche sociëteiten. Onherkenbaar door de mombakkers werd er aan het 'bal masqués et paré' deelgenomen. Niet herkend konden daardoor de Bossche élite en de militairen van het garnizoen zich in het feestgedruis storten. En de champagne vloeide rijkelijk tijdens deze gemaskerde bals. De pierrot, de hertogin, de spaanse danseres, de adellijke figuur en het herderinnetje vermaakten zich kostelijk. Er was nog geen 'boer' te bekennen... De scheiding tussen de beide wijzen van carnaval viering in 's-Hertogenbosch werd steeds groter: de élite vermaakte zich in het Casino en in de andere sociëteiten; de arbeider in de volkscafé's. Aan het samengaan van beide soort vieringen en aan de organisatie van het Bossche (Oeteldonkse) is vanaf 1862 de grote verdienste van De Oeteldonksche Club. Het dorp Oeteldonk ontstond; vele fantasiekostuums verdwenen en een uniforme boerenkiel kwam in het dorpsbeeld. |
1928 |
A.F.O. van Sasse van YsseltGedenkschrift der Societeit Casino : Uitgegeven ter gelegenheid van het 100-jarg bestaan's-Hertogenbosch 1928 |
1865 | P. Steenbekkers (koffijhuis en restauratiehouder) |
1875 | P.F. Steenbekkers (kastelijn in de societ. casino) |
1881 | P.A. Plenker (kastelein sociteit casino) |
1908 | Sociëteit Casino - P.C. Uphof (kastelein 'Casino') |
1910 | Sociëteit Casino - P.C. Uphof (kastelein 'Casino') |
1928 | Sociëteit Casino - W.F. Suijling |
H.F.J.M. van den Eerenbeemt, Geschiedenis van Noord-Brabant (1996-1997) I. 320, 327, 330, 410
H.F.J.M. van den Eerenbeemt en M.F.A. Linders-Rooijendijk, Vreemde militairen in een gesloten samenleving LXVII (1986) 124
A.F.J. van Kempen, Gouvernement tussen Kroon en Statenfacties LXXVI (1988) 275
Charles de Mooij en Aart Vos, 's-Hertogenbosch binnenskamers (1999) 15
Kees Spierings, Wij waren nog stadje (1966) XXIV
Aart Vos, 's-Hertogenbosch : De geschiedenis van een Brabantse stad 1629-1990 (1997) 241, 265, 392